bewegen aan de hand van de muzikale parameters en de begrippen tijd, kracht en ruimte
tekst illustreren a.d.h.v. bewegingen
metrum: pulsbeleving stapmaat/bewegingsvormen, woordritme lopen, hele tot kwart noot bewegen
vormeenheid: bewegingsvormen met eenvoudige structuren
vormprincipes: herhalingen, contrasten
vormtechniek: imitatie, voor- en nadans
ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen, kringspel, bewegingsvormen, bodypercussie, bespelen van instrumenten
opstelling: groep, kring, rij, vrij in de ruimte
reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, betekenis en muzikale eigenschappen van een muziekstuk
Luisteren
luisterhouding:
-luisteren naar voorgezongen liederen (muziek en tekst), vragen beantwoorden, woorden onthouden
-luistervermogen innerlijk (rust, aandacht, concentratie) en naar buiten gericht bij zingen/spelen
-leren luisteren naar elkaar bij spelen/zingen/spreken over muziek
klankkleur: herkennen en benoemen van kleine percussie-instrumenten en basisinstrumenten
parameters: herkennen verschil tussen hoog/laag, spanning/ontspanning, hard/zacht, langzaam/snel
toonsterkte: hard/zacht herkennen en toepassen (dirigentenspel) a.d.h.v. grafische notatie, crescendo/decrescendo
toonhoogte: via grafische notatie globaal melodieverloop kunnen volgen
toonduur: lang, kort, normaal, en bijbehorende rusten herkennen
maat: het kunnen inschatten van een tijd waarin een ritme/melodie zich afspeelt a.d.h.v. een afbakening/ordening (plaatje), 4/4, 3/4 maat
vormprincipes: grafisch lezen en vastleggen van herhalingen (pictogrammen en grafische notatie)
spelen/zingen vanuit notatie: grafische notatie en via kleurkaarten (boomwhacker woorden in kleur)
ontwerpen: grafische ritmische en melodische motieven ontwerpen, geluiden ordenen
Compo/Impro
zingen/spelen: in vooraf afgesproken ruimte in lied
componeren: van korte speelstukjes: a.d.h.v. grafische notatie
ritme-improvisatie: a.d.h.v. call-and-response, de response laten improviseren
melodie-improvisatie: spelen met boomwhackers/klankstaven met de drie tonen van een akkoord
stemimprovisatie: bij stemvorming improviserend verkennen van klanken en mogelijkheden van de stem (emoties in liederen toepassen)
tekst: zelf bedenken van tekstvariaties in een lied
klankkleur: improvisaties samenstellen met omgevingsgeluiden
Zingen
zingen: 20 liederen (b-d”): diverse stijlen, landen, talen, toon- en maatsoorten
stemvorming: toon overnemen, ademsteun, houding, overnemen dynamiek, verloop van hoog/laag, dik/dun, tempo, legato, staccato, zuiverheid, articulatie, zelfstandig zingen
vorm: kunnen zingen herhaling, imitatie, voor-/nazingen, call-and-response, ostinaat als voor- of tussenspel, spreekteksten
zingen vanuit notatie: verhaalvorm en beeldend, eenvoudige grafische notatie, handzingen
herkennen, beleven en toepassen van muzikale parameters: metrum: accenten op de juiste plaats
tekstbeleving: kunnen toepassen van expressie in zang door imitatie, spreken van liedteksten met diverse parameters en emoties, ook solo
Spelen
instrumentarium: spelen op percussiemateriaal, stokken, darbuka’s, boomwhackers, gebruiksvoorwerpen
begeleiden van lied: d.m.v. maat (2/4, 3/4, 4/4, 6/8), wisselbas, eenvoudige baslijn, akkoorden
spelen vanuit notatie: spelen a.d.h.v. grafische notatie en notatie op 1 lijn
beleving toonduur: hele noot tot achtste noot en bijbehorende rusten
tempo: vlug/gewoon/langzaam, versnellen/vertragen
toonhoogte: hoog-midden-laag, hoger-lager: op lijn aangeven, beleven van stijging en daling binnen de melodie: trapjes
dynamiek: piano/forte, crescendo/decrescendo zelf kunnen toepassen (dirigentenspel)
timbre: klankverschillen/-kwaliteiten waarnemen in instrumenten
vormeenheid: speelstuk met eenvoudige structuur, couplet/refrein, a-a’, a-b, a-b-a
vormprincipes: herhalingen in ritme en melodie
vormtechniek: imitatie, call-and-response, voor- en naspel, bourdon, ostinaat
Bewegen
bewegen aan de hand van de muzikale parameters: en de begrippen tijd, kracht en ruimte
tekst: illustreren a.d.h.v. bewegingen
metrum: woordritme lopen, bewust lopen van maatsoorten, hele tot achtste noot bewegen
vormeenheid: bewegingsvormen met diverse structuren, couplet/refrein, a-a’, a-b, a-b-a
vormprincipes: herhalingen, contrasten
vormtechniek: imitatie, voor- en nadans
ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen, kringspel, bewegingsvormen, bodypercussie, speeltechnieken bij het bespelen van instrumenten
opstelling: groep, kring, rij, vrij in de ruimte, paren
reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, betekenis en muzikale eigenschappen van een lied of muziekstuk
Luisteren
luisterhouding:
-luisteren naar voorgezongen liederen (muziek en tekst), vragen beantwoorden, woorden onthouden
-luistervermogen innerlijk (rust, aandacht, concentratie) en naar buiten gericht bij zingen/spelen
-leren luisteren naar elkaar bij spelen/zingen/spreken over muziek
klankkleur: herkennen en benoemen van diverse instrumenten
parameters: herkennen verschil tussen hoog/laag, spanning/ontspanning, hard/zacht, langzaam/snel, harder/zachter worden
luisteren a.d.h.v. notatie: grafische notatie zelfstandig en in tweetallen kunnen volgen
repertoire: luisteren naar muziek uit verschillende perioden en landen: wereldmuziek, mantra, rumba, salsa
muzikale verhalen: hoorspelen
Noteren
muzikale elementen: op 1 lijn kunnen vastleggen van korte/lange, hoge/lage, harde/zachte tonen
toonsterkte: hard/gewoon/zacht herkennen en zelf toepassen aan de hand van notatie op 1 lijn, crescendo/decrescendo
toonhoogte: kunnen noteren van hoge, lage klanken, melodieverloop kunnen volgen rond 1 lijn
toonduur: kunnen noteren van korte, normale, lange klanken en rusten
maat: het kunnen neerleggen van een indeling in gelijke stukken, 4/4, 3/4 maat
vormprincipes: grafisch lezen en zelf vastleggen van herhalingen en contrasten
spelen/zingen vanuit notatie: via grafische notatie ritme en melodie noteren op 1 lijn
ontwerpen: grafische ritmische en melodische motieven ontwerpen, geluiden ordenen vastleggen a.d.h.v. grafische partituur en op 1 lijn
Compo/Impro
zingen/spelen: in vooraf afgesproken ruimte in lied
componeren van speelstukjes: a.d.h.v. grafische notatie
ritme-improvisatie: improviseren binnen lied met percussie
melodie-improvisatie: spelen met boomwhackers/klankstaven met tonen die voorkomen in het lied
stemimprovisatie: improviseren met diverse parameters
tekst: zelf bedenken van tekstvariaties in een lied
klankkleur: ontwerpen en spelen klankbeelden vanuit muzikale tegenstellingen als hoog/laag, snel/langzaam, hard/zacht, vrolijk/droevige muziek
vormprincipes: herhaling en contrast bij eigen composities
Zingen
zingen:20 liederen (a-d”): diverse stijlen, landen, talen, toon- en maatsoorten
vorm: kunnen zingen herhaling, imitatie, voor-na zingen, call-and-response, ostinaat als voor- of tussenspel, spreekteksten, contrast, tweestemmige canon, wisselzang
zingen vanuit notatie: het zingen van korte melodische motieven van eenvoudig traditioneel notenschrift
beleven en toepassen van muzikale parameters: metrum: opmaat, harmonie: zingen in majeur en mineur, grondtoon
tekstbeleving: kunnen toepassen van expressie in zang door imitatie, behandelen liedteksten
zingen en spelen: zingen van liederen begeleid met bodypercussie en/of (percussie-)instrumenten
Spelen
instrumentarium: diverse speeltechnieken beheersen, percussiemateriaal, stokken, darbuka’s, boomwhackers, snaarinstrumenten (gitaar/piano)
begeleiden van lied: d.m.v. maat (2/4, 3/4, 4/4, 6/8), wisselbas, baslijn, akkoorden, ritmische patronen, ostinaat.
spelen vanuit notatie: spelen van ritmische motieven uit liederen (a.d.h.v. ritmekaarten), ook vanuit ritmetaal, op 5 lijnen
beleving/toepassing van toonduur: hele noot tot achtste noot en bijbehorende rusten
metrum: accenten
bewegen a.d.h.v. muzikale parameters: betekenisvolle situaties en de begrippen tijd, kracht en ruimte
tekst: omzetten naar beweging
metrum: het bewegen op twee-, drie- en zesdelige maatsoorten, beleven van hele tot achtste noot en bijbehorende rusten, accenten
vormeenheid: bewegingsvormen met diverse structuren, couplet/refrein, a-a’, a-b, a-b-a,
vormprincipes: herhalingen, contrasten, variaties
vormtechniek: imitatie, voor- en nadans, echo
ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen, kringspel, bewegingsvormen, bodypercussie, speeltechnieken bij het bespelen van instrumenten
opstelling: groep, kring, rij, variaties in opstelling, paren
reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, expressie, verbeeldingsvermogen
Luisteren
luisterhouding:
-luisteren naar voorgezongen liederen (muziek en tekst), vragen beantwoorden, woorden onthouden
-luistervermogen innerlijk (rust, aandacht, concentratie) en naar buiten gericht bij zingen/spelen
-leren luisteren naar elkaar bij spelen/zingen/spreken over muziek
klankkleur: orkest: het orkestwezen en de dirigent; herkennen en benoemen van diverse instrumenten uit het symfonieorkest
parameters: herkennen verschil tussen hoog/laag, spanning/ontspanning, hard/zacht, langzaam/snel, harder/zachter worden
luisteren a.d.h.v. notatie: traditionele notatie volgen, herkennen van ritmische motieven
repertoire: luisteren naar muziek uit verschillende perioden en landen: Nederland, Balkan, wals, raga, Bollywood
muzikale verhalen: anekdotes
vorm: luisteren naar en herkennen van vormprincipes, vormeenheden en vormtechnieken met herhaling, contrast en variatie
Noteren
muzikale elementen: op 5 lijnen kunnen vastleggen van korte/lange, hoge/lage, harde/zachte tonen
toonsterkte: dynamiek herkennen en toepassen a.d.h.v. traditionele notatie: p tot f, crescendo/decrescendo
toonhoogte: kunnen noteren en volgen van een melodie op de traditionele notenbalk
toonduur: beleven, herkennen van toonduur en de traditionele notatie hiervan toepassen: hele t/m achtste noot en bijbehorende rusten, samengaand met leren van breuken bij rekenen
maat: zetten van maatstrepen (4/4)
vormprincipes: herhaling, contrast en variatie kunnen vastleggen
vormtechniek: imitatie, voor- en nadans, echo, ostinaat
ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen, kringspel, bewegingsvormen, bodypercussie, speeltechnieken bij het bespelen van instrumenten
opstelling: groep, kring, rij, variaties in opstelling, paren
reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, expressie, verbeeldingsvermogen, betekenis en muzikale eigenschappen van een lied en muziekstuk
presentatiedansen: in diverse stijlen
Luisteren
luisterhouding :
-luisteren naar voorgezongen liederen (muziek en tekst), woorden onthouden, vragen beantwoorden.
-luistervermogen innerlijk (rust, aandacht, concentratie) en naar buiten gericht bij zingen/spelen
-leren luisteren naar elkaar bij spelen/zingen/spreken over muziek
klankkleur: orkest: het orkestwezen en de dirigent; herkennen en benoemen van diverse instrumenten uit het symfonieorkest
parameters: herkennen verschil tussen hoog/laag, spanning/ontspanning, hard/zacht, langzaam/snel, harder/zachter worden, kunnen onderscheiden van majeur/mineur, syncopen en accenten
luisteren a.d.h.v. notatie: traditionele notatie volgen, herkennen van melodische en ritmische motieven
repertoire: luisteren naar muziek uit verschillende perioden en landen: de Weense Klassieken (Mozart, Beetjhoven, Hayden), musical, reggae, Zuid-Amerika
muzikale verhalen: korte biografische schetsen van muzikale wonderkinderen, componisten, muzikanten
vorm: luisteren naar en herkennen van vormprincipes, vormeenheden en vormtechnieken met herhaling, contrast en variatie, motief en muzikaal thema
praten over muziek: beschrijven a.d.h.v. luisteropdrachten, reflecteren op eigen spel en zang
Noteren
muzikale elementen: traditioneel vastleggen van korte/lange, hoge/lage, harde/zachte tonen met verschillende overgangen
toonsterkte: extremen kunnen toepassen: pp tot ff, crescendo/decrescendo
toonhoogte: herkennen/herinneren/weergeven (muziekdictee) van eenvoudige melodieën, herkennen majeur/mineur
toonduur: toonduur beleven, herkennen en de traditionele notatie hiervan toepassen: hele t/m achtste noot en bijbehorende rusten, zetten van maatstrepen
maat: zetten van maatstrepen (4/4, 3/4)
vormprincipes: herhaling, contrast en variatie kunnen vastleggen
vormeenheid: motief en thema kunnen vastleggen
spelen/zingen vanuit notatie: lezen en spelen van traditionele notatie (notenbalk 5 lijnen) samengaand met leren van breuken bij rekenen
ontwerpen: traditioneel ritmische en melodische motieven kunnen noteren, g-sleutel, notenbalk
Compo/Impro
zingen/spelen: melodie-improvisatie in de vooraf afgesproken ruimte in lied componeren van 12-matencompositie: toonhoogte, toonduur, toonsterkte
ritme-improvisatie: spelen van eigen ritmische motieven, het ritmisch begeleiden van het liedrepertoire, ook improviserend, het improviseren van ritmes in verschillende maatsoorten: 4/4, 3/4
melodie-improvisatie: spelen van eigen melodische motieven, improviserend melodisch begeleiden van het liedrepertoire, ook improviserend in verschillende maatsoorten en toonsoorten
stemimprovisatie: personages, stemmingen, klankkleuren kunnen nabootsen met de stem
tekst: zelf teksten maken op eigen melodie: muziekverhaal/hoorspel maken a.d.h.v. teksten
klankkleur: experimenteren met verschillende klankkleuren van instrumenten en omgevingsgeluiden
vormeenheid: invullen van een muzikale zin/(melodisch) motief binnen een lied
Zingen
zingen van 20 liederen (g-e”): diverse stijlen, landen, talen, toon- en maatsoorten
stemvorming: toon zelfstandig kunnen overnemen, ademsteun, zelfstandig een goede houding aannemen, overnemen dynamiek, verloop hoog/laag, dik/dun, tempo, legato, staccato, zuiverheid, articulatie, zelfstandig zingen, neuriën, resoneren, volume
vorm: ostinaat als voor- of tussenspel, contrast, wisselzang, spreekteksten, duet, echo, tweestemmige liederen, variaties, twee-, drie-, vierstemmige canon, rap
zingen vanuit notatie: het zingen van melodieën in verschillende maat- en toonsoorten van traditioneel notenschrift
beleven en toepassen van muzikale parameters: harmonie: zingen van intervallen, consonant en dissonant zingen
tekstbeleving: kunnen toepassen van expressie in zang en raps, behandelen liedteksten
zingen en spelen: zingen van liederen begeleid met bodypercussie en/of (percussie-)instrumenten, boomwhackers
aandacht voor uitvoeringskwaliteiten: in een groep
begeleiden van lied: d.m.v. maat (2/4, 3/4, 4/4, 6/8, 7/8), wisselbas, baslijn, akkoorden, ritmische patronen, ostinaat, melodische motieven, tweede stem
spelen vanuit notatie: spelen van ritmische en melodische speelstukken (op gehoor en van traditionele notatie), ritmische en molodische tweestemmige speelstukken
beleving/toepassing van toonduur: spelen van de hele noot tot zestiende noot en bijbehorende rusten
metrum: accenten en syncopen
harmonie: consonant en dissonant in samenklank spelen
dynamiek: piano/forte, crescendo/decrescendo, pp-fff, fade in/fade out
timbre: het bewust kunnen inzetten van instrumenten/klanken bij bepaalde stemmingen
vormeenheid: speelstuk met complexere structuren, motieven, thema’s, muzikale zinnen, couplet/refrein, bridge, voorspel (a-b, a-b-a, a-a-b-a). Ritmische en melodische tweestemmige speelstukken, duet spelen, diverse stijlen spelen als salsam, samba en calypso
vormprincipes: herhalingen, contrasten en variaties
vormtechniek: imitatie, call-and-response, voor- en naspel, bourdon, ostinaat, melodisch en ritmisch echospel, canon
ritmefiguren: groepen van 4 zestiende noten, achtste en 2 zestiende, etc. beheersen en herkennen, gepunteerd ritme
Bewegen
bewegen a.d.h.v. muzikale parameters: betekenisvolle situaties/emoties/personages en de begrippen tijd, kracht en ruimte
tekst: omzetten naar beweging, bewegen op liedteksten/spreekteksten
metrum: het beleven van de twee-, drie- en zesdelige maatsoorten, beleven van hele tot zestiende noot en bijbehorende rusten, accenten en syncopen
vormtechniek: imitatie, voor- en nadans, echo, ostinaat, canon
ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen, kringspel, bewegingsvormen, bodypercussie, speeltechnieken bij het bespelen van instrumenten
opstelling: groep, kring, rij, variaties in opstelling, paren, zelf ontwerpen opstelling
reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, expressie, verbeeldingsvermogen, betekenis en muzikale eigenschappen van een lied en muziekstuk
presentatiedansen in diverse stijlen
Luisteren
luisterhouding:
-luisteren naar luisteropdrachten a.d.h.v. muziekfragmenten van componisten: diverse stijlen, landen, maatschappelijke situaties, thema’s
-luistervermogen innerlijk (rust, aandacht, concentratie) en naar buiten gericht bij zingen/spelen
-leren luisteren naar elkaar bij spelen/zingen/spreken over muziek
klankkleur: op gehoor kunnen zingen van een zuivere toon, orkest: het orkestwezen en de dirigent; herkennen en benoemen van diverse instrumenten uit het symfonieorkest
parameters: herkennen verschil tussen hoog/laag, spanning/ontspanning, hard/zacht, langzaam/snel, harder/zachter worden, dik/dun, kunnen onderscheiden van majeur/mineur, syncopen en accenten, consonant/dissonant in samenklank kunnen horen
luisteren a.d.h.v. notatie: traditionele notatie volgen, herkennen en noteren van melodische en ritmische motieven, intervallen kunnen horen: verschil tussen tonen, kunnen herkennen van regelmatige en onregelmatige maatsoorten
repertoire: luisteren naar muziek uit verschillende perioden en landen: componositen: 20e eeuw, blues, jazz, folk, ska, China
muzikale verhalen: componisten uit de 20e eeuw: biografische schetsen van componisten en anekdotes vanuit de muziekgeschiedenis
vorm: luisteren naar en analyseren van vormprincipes, vormeenheden en vormtechnieken, met herhaling, contrast en variatie, motief en muzikaal thema, compositievormen herkennen als: canon, rondo, duet, variatievormen
praten over muziek: beschrijven a.d.h.v. luisteropdrachten en eigen beleving, reflecteren op eigen en elkaars spel en zang
Noteren
muzikale elementen: traditioneel vastleggen van korte/lange, hoge/lage, harde/zachte tonen met verschillende overgangen en maten
toonsterkte: kunnen herkennen en noteren: pp tot ff, crescendo/decrescendo, fade in/fade out
toonhoogte: herkennen/herinneren/weergeven (muziekdictee) van eenvoudige melodieën; notenbalk, notennamen in g- en f-sleutel, meerstemmigheid, herkennen majeur/mineur
toonduur: beleven, herkennen en de traditionele notatie hiervan toepassen: hele t/m zestiende noot en bijbehorende rusten, zetten van maatstrepen, fermate
maat: zetten van maatstrepen (4/4, 3/4, 2/2, 6/8)
vormprincipes: herhaling, contrast en variatie kunnen vastleggen
vormeenheid: ritmische en melodische motieven, thema’s
vormtechniek: imitatie, ostinaat
spelen/zingen vanuit notatie: traditioneel lezen en vastleggen van zowel toonhoogte als toonduur
ontwerpen: speelstuk noteren: herhalingen, contrasten, motieven, thema’s; eigen ritme noteren
Compo/Impro
zingen/spelen: solo-improvisatie in de vooraf afgesproken ruimte in lied
componeren van een motief of riff ritme-improvisatie: ritmesolo in verschillende maatsoorten, spelen van eigen ritmische motieven, het ritmisch begeleiden van het liedrepertoire, ook improviserend, het improviseren van ritmes in verschillende maatsoorten: 4/4, 3/4, 2/2, 6/8
melodie-improvisatie: eigen melodieën ontwerpen, improviserend melodisch begeleiden van het liedrepertoire, ook improviserend in verschillende maatsoorten en toonsoorten
stemimprovisatie: zelf een melodie invullen gedurende één maat
tekst: eigen lied, couplet/refrein, tekst en melodie, eigen rap, jabbertalk-improvisatie op eigen ritme-beatbox
klankkleur: experimenteren met verschillende klankkleuren van stem, instrumenten en omgevingsgeluiden
vorm: ontwerpen a.d.h.v. vormeenheden en vormprincipes
Zingen
zingen: 20 liederen (g-f”): diverse stijlen, landen, talen, toon- en maatsoorten
stemvorming: toon zelfstandig overnemen, ademsteun, zelfstandig een goede houding aannemen, dynamiek, verloop van hoog/laag, dik/dun, tempo, legato, staccato, zuiverheid, articulatie, zelfstandig zingen, neuriën, resoneren, volume, meerstemmig inzingen
begeleiden van lied: d.m.v. maat (2/4, 3/4, 4/4, 6/8, 7/8), wisselbas, baslijn, (gebroken) akkoorden, ritmischew patronen, ostinaat, melodische motieven tweede stem, tegenstem, ritmische en melodische tweestemmige speelstukken
spelen vanuit notatie: van blad kunnen spelen, zowel ritmisch als melodisch
beleving en toepassing van toonduur: spelen van hele noot tot zestiende noot en bijbehorende rusten
metrum: accenten en syncopen
harmonie: consonant en dissonant in samenklank spelen
dynamiek: toepassen van dynamische variaties in speelstuk of begeleiding
timbre: het bewust individueel kunnen inzetten van instrumenten/klanken bij bepaalde stemmingen
vormeenheid: speelstuk met complexere structuren: motieven, thema’s, muzikale zinnen, couplet/refrein, bridge, voor- en naspel a-a’, a-b, a-b-a, a-a-b-a. Ritmische en melodische tweestemmige speelstukken, duet spelen, diverse stijlen spelen als salsa, samba, calypso, soleren, begeleiden van de eindmusical
vormprincipes: herhalingen, contrasten en variaties
vormtechniek: imitatie, call-and-response, voor- en naspel, bourdon, ostinaat, melodisch en ritmisch echospel, canon, solo
ritmefiguren: groepen van 4 zestiende noten, achtste en 2 zestiende, etc. beheersen, herkennen, gepunteerd ritme
Bewegen
bewegen a.d.h.v. muzikale parameters: betekenisvolle situaties/emoties/personages en de begrippen tijd, kracht en ruimte
tekst: omzetten naar beweging, bewegen op teksten/gedichten
metrum: het beleven van de twee-, drie- en zesdelige en onregelmatige maatsoorten, beleven van hele tot zestiende noot en bijbehorende rusten, accenten en syncopen
vormeenheid: bewegingsvormen met complexere structuren: motieven, thema’s, muzikale zinnen, couplet/refrein, bridge, voor- en naspel, a-a’, a-b, a-b-a, a-a-b-a
vormprincipes: herhalingen, contrasten, variaties
vormtechniek: imitatie, voor- en na-dans, ostinaat, canon
ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen, kringspel, bewegingsvormen, bodypercussie, speeltechnieken bij het bespelen van instrumenten
opstelling: groep, kring, rij, variaties in opstelling, paren, zelf ontwerpen opstelling
reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, expressie verbeeldingsvermogen, betekenis en muzikale eigenschappen van een lied en muziekstuk
presentatiedansen: in diverse stijlen
bewegingsvormenen in de eindmusical: zelf bewegingen ontwerpen a.d.h.v. tekst, melodie of ritme
Luisteren
luisterhouding:
-luisteren naar luisteropdrachten a.d.h.v. muziekfragmenten van componisten: diverse stijlen, landen, maatschappelijke situaties, thema’s
-luistervermogen innerlijk (rust, aandacht, concentratie) en naar buiten gericht bij zingen/spelen
-leren luisteren naar elkaar bij spelen/zingen/spreken over muziek
klankkleur: op gehoor kunnen zingen van een zuivere toon, orkest: het orkestwezen en de dirigent; herkennen en benoemen van diverse instrumenten uit het symfonieorkest
parameters: herkennen verschil tussen hoog/laag, spanning/ontspanning, hard/zacht, langzaam/snel, harder/zachter worden, dik/dun, kunnen onderscheiden van majeur/mineur, syncopen en accenten, consonant/dissonant in samenklank kunnen horen
luisteren a.d.h.v. notatie: traditionele notatie volgen, herkennen en noteren van melodische en ritmische motieven, intervallen kunnen horen: verschil tussen tonen.
repertoire: luisteren naar muziek uit verschillende perioden en landen: romantiek, opera, Afrika, Mongolië, Asutralië
vorm: luisteren naar en analyseren van vormprincipes, vormeenheden en vormtechnieken met herhaling, contrast en variatie, motief en muzikaal thema, compositievormen herkennen als: canon, rondo, duet en variatievormen
praten over muziek: beschrijven a.d.h.v. luisteropdrachten en eigen beleving, reflecteren op eigen en elkaars spel en zang
Noteren
muzikale elementen: traditioneel vastleggen van korte/lange, hoge/lage, harde/zachte tonen met verschillende overgangen, maten
toonsterkte: kunnen herkennen en noteren: pp tot ff, crescendo/decrescendo, fade in/fade out
toonhoogte: herkennen/herinneren/weergeven (muziekdictee) van eenvoudige melodieën; notenbalk, notennamen in g- en f-sleutel, meerstemmigheid, herkennen majeur/mineur
toonduur: beleven, herkennen en de traditionele notatie hiervan toepassen: hele t/m zestiende noot en bijbehorende rusten, zetten van maatstrepen, fermate
maat: zetten van maatstrepen (4/4, 3/4, 2/2, 6/8)
vormprincipes: herhaling, contrast en variatie
vormeenheid: kunnen vastleggen ritmische en melodische motieven, thema’s
vormtechniek: imitatie, ostinaat
spelen/zingen vanuit notatie: traditioneel lezen en vastleggen van zowel toonhoogte als toonduur
ontwerpen: speelstuk noteren: herhalingen, contrasten, motieven, thema’s; eigen ritme noteren
Compo/Impro
zingen/spelen: solo-improvisatie in de vooraf afgesproken ruimte in lied componeren van een speelstuk/lied met tekst
ritme-improvisatie: ritmesolo in verschillende maatsoorten, spelen van eigen ritmische motieven, het ritmisch begeleiden van het liedrepertoire, ook improviserend, het improviseren van ritmes in verschillende maatsoorten: 4/4, 3/4, 2/2, 6/8, 5/4, 7/8
melodie-improvisatie: eigen melodieën ontwerpen, improviserend melodisch begeleiden van het liedrepertoire, ook improviserend in verschillende maatsoorten en toonsoorten (riff, motief)
stemimprovisatie: jabbertalk improviserend kunnen toepassen
tekst: eigen lied, couplet/refrein, tekst en melodie, eigen rap, jabbertalk-improvisatie op eigen ritme-beatbox
klankkleur: experimenteren met verschillende klankkleuren van stem, instrumenten en omgevingsgeluiden
vorm: speelstuk ontwerpen a.d.h.v. vormeenheden, vormprincipes en vormtechnieken
Zingen
zingen: minimaal 10 liederen meezingen tijdens het spelen
stemvorming: toon zelfstandig overnemen, ademsteun, zelfstandig een goede houding aannemen, dynamiek, verloop van hoog/laag, dik/dun, legato, staccato, zuiverheid, articulatie, zelfstandig zingen, neuriën, resoneren, volume, meerstemmig inzingen
zingen vanuit notatie: het zingen van melodieën in verschillende maatsoorten (ook onregelmatig) en toonsoorten van traditioneel notenschrift
beleven en toepassen van muzikale parameters: harmonie: zingen van intervallen, consonant en dissonant zingen
tekstbeleving: kunnen toepassen van expressie in zang, spreekteksten, raps, behandelen van liedteksten
zingen en spelen: zingen van liederen begeleid met instrumenten (piano, gitaar, percussie, etc.)
aandacht voor uitvoeringskwaliteiten: met de groep en solo, podiumpresentatie
Spelen
instrumentarium: spelen van diverse instrumenten binnen de band, speeltechnieken beheersen, percussiemateriaal (evt. drums) snaarinstrumenten (gitaar/piano), zang, evt. ander instrumentarium als basgitaar, boomwhackers, xylofoon
begeleiden van lied: uitvoeren min. 10 speelstukken, het instrumentaal begeleiden van het liedrepertoire en speelstukken
spelen vanuit notatie: van blad kunnen spelen, zowel harmonisch (akkoorden), ritmisch en melodisch
beleving/toepassing van toonduur: spelen van hele noot tot zestiende noot en bijbehorende rusten
metrum: diverse tempi in liederen kunnen toepassen, ook versnellingen en vertragingen binnen een lied
harmonie: verschil kunnen spelen majeur/mineur, consonant/dissonant, theoretisch begrip van modulatie
dynamiek: zelfstandig kunnen toepassen van dynamische variaties in speelstuk of begeleiding
timbre: het bewust individueel kunnen inzetten van instrumenten/klanken bij bepaalde liederen (zelf instrumentarium bij lied uitzoeken)
vormeenheid: speelstuk met complexere structuren: motieven, thema’s, muzikale zinnen, couplet/refrein, bridge, voor- en naspel, a-a’, a-b, a-b-a, a-a-b-a
vormprincipes: herhalingen, contrasten en variaties
ritmefiguren: groepen van 4 zestiende noten, achtste en 2 zestiende noten, etc. beheersen, herkennen, gepunteerd ritme
Bewegen
bewegen bij muzikale aspecten: van betekenisvolle situaties bij liederen en speelstukken (functioneel), ook met bijbehorende parameters
tekst: bewegen/handelingen/expressie kunnen toepassen bij liedteksten
metrum: het kunnen meebewegen tijdens het spelen op twee-, drie- en zesdelige en onregelmatige maatsoorten, accenten en syncopen
ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen en speeltechnieken bij het bespelen van instrumenten
opstelling: zelf nadenken over de opstelling bij een presentatie
reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, expressie, verbeeldingsvermogen, betekenis en muzikale eigenschappen van een lied en muziekstuk
presentaties: bewegen bij presentaties (tekst kracht bij zetten d.m.v. beweging)
Luisteren
luisterhouding:
-luisteren naar elkaar, tijdens het voorspelen en oefenen: geduld op kunnen brengen
-luistervermogen innerlijk (rust, aandacht, concentratie) en naar buiten gericht bij zingen/spelen
klankkleur: het herkennen van instrumenten uit de band op basis van klankkleur, het bewust kunnen inzetten van deze instrumenten op basis van het karakter van een lied
parameters: herkennen verschil tussen hoog/laag, spanning/ontspanning, hard/zacht, langzaam/snel, harder/zachter worden, dik/dun, kunnen onderscheiden van majeur/mineur, consonant/ dissonant (akkoorden piano en gitaar)
luisteren a.d.h.v. notatie: traditionele notatie kunnen volgen, herkennen en noteren van melodische en ritmische solo’s binnen de Talentband
repertoire: luisteren naar de originele muziek/opname als voorbeeld/inspiratie
muzikale verhalen: korte verhalen over de achtergrond van componisten, artiesten en/of liederen
vorm: luisteren en analyseren van vormen binnen de speelstukken en liederen van de Talentband, compositievormen herkennen
praten over muziek: welke vorm hanteren, instrumenten, wat past erbij qua tempo, beweging e.d., reflecteren op eigen spel en zang
Noteren
akkoordenleer: A, Am, C, D, Dm, E, Em, F, G, majeur en mineur
toonsterkte: kunnen noteren van dynamische variaties in speelstuk of lied: ppp tot fff, crescendo/decrescendo, fade in/fade out
toonhoogte: notennamen met kruis/mol, meerstemmigheid, zelfstandig een melodie/solo kunnen noteren
toonduur: toonduurverhoudingen met zestiende, achtste, kwart, halve en hele noot, en punt; maatverhoudingen
maat: versterken van het maatgevoel, accenten, eigen verantwoordelijkheid hiervoor nemen, het kunnen zetten van maatstrepen (4/4, 3/4, 2/2, 6/8, 5/4, 7/8)
vormprincipes: noteren/kunnen vastleggen van bepaalde vormen binnen speelstukken/liederen
spelen/zingen vanuit notatie: zelfstandig traditioneel lezen en vastleggen van zowel toonhoogte als toonduur, harmonisch en melodisch (akkoorden en solo’s)
ontwerpen: liederen en speelstukken kunnen ontwerpen a.d.h.v. tekst en akkoorden en korte riffs/solo’s in melodie
Compo/Impro
zingen/spelen: solo-improvisatie in de ruimte van een lied, ook in een blues (vast afgesproken schema) componeren: voor- en naspel in een speelstuk/lied, zelf een poplied/schoollied componeren, zelf een riff/solo componeren: akkoorden en tekst
ritme-improvisatie: ritmesolo in speelstukken en liederen, voor- en naspel
melodie-improvisatie: improviseren van een melodie in vast akkoordenschema (blues)
stemimprovisatie: het leren improviseren aansluitend bij een muziekstijl
tekst: tekst maken schoollied, vervangen/aanpassen bestaande teksten, schrijven van teksten op een bestaande melodie, vertalen van teksten
klankkleur: experimenteren met de stem, instrumenten
vorm: liederen en speelstukken in vorm aanpassen/kunnen transformeren