Bewegen
- begrippen a.d.h.v. muzikale parameters: en de begrippen tijd, kracht en ruimte
- tekst: illustreren a.d.h.v. bewegingen
- metrum: pulsbeleving van een stapmaat (in de maat lopen), woordritme lopen, hele tot kwart noot bewegen
- vormeenheid: bewegingsvormen met eenvoudige structuren
- vormprincipes: herhalingen
- vormtechniek: imitatie
- ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen, kringspel, bewegingsvormen, bodypercussie, bespelen van instrumenten
- opstelling: groep, kring, vrij in de ruimte
- reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, betekenis en muzikale eigenschappen van een lied
Zingen
- zingen: van 20 liederen (c'-c''): diverse stijlen, landen, talen, toon- en maatsoorten
- stemvorming: toon overnemen, ademsteun, houding, overnemen dynamiek, verloop van hoog/laag, dik/dun, langzaam/snel
- vorm: kunnen zingen van herhaling, imitatie voor-/nazingen, call-and-response
- zingen vanuit notatie: verhaalvorm en beeldend, eenvoudige grafische notatie: laag/hoog, hard/zacht, langzaam/snel, dik/dun
- herkennen, beleven en toepassen van muzikale parameters
- tekstbeleving: kunnen toepassen van emoties in zang door imitatie
Spelen
- instrumentarium: spelen op percussiemateriaal, stokken, darbuka’s, boomwhackers
- begeleiden van lied: d.m.v. woordritme, maat (4/4, 3/4), grondtoon van het lied
- spelen vanuit notatie: spelen a.d.h.v. grafische notatie
- beleving van toonduur: hele, halve, kwart noot
- tempo: vlug/gewoon/langzaam
- toonhoogte: hoog-midden-laag in klank beleven, beleven van stijging en daling binnen de melodie
- dynamiek: piano/forte
- timbre: klankverschillen/-kwaliteiten in verschillende klinkende materialen waarnemen, klankvertolkingen bij betekenisvolle situaties
- vormeenheid: speelstuk met eenvoudige structuren
- vormprincipes: korte herhalingen in ritme
- vormtechniek: imitatie, call-and-response
Luisteren
- luisterhouding: luisteren naar voorgezongen liederen (muziek en tekst), eenvoudige vragen beantwoorden
- klankkleur: luisteren naar materialen/verschil in klankkleur
- parameters: herkennen verschil tussen hoog/laag, hard/zacht, langzaam/snel
- luisteren a.d.h.v. notatie: grafische notatie volgen
- repertoire: luisteren naar muziek uit verschillende landen
Noteren
- muzikale elementen: herkennen van grafische notatie a.d.h.v. muzikale tegenstellingen: hard/zacht, hoog/laag, langzaam/snel, dik/dun
- toonsterkte: hard/zacht grafisch herkennen
- toonhoogte: via grafische notatie globaal verschil tussen twee noten herkennen
- toonduur: lang en kort herkennen en toepassen
- maat: het kunnen inschatten van een tijd waarin een ritme/melodie zich afspeelt a.d.h.v. een afbakening/ordening (plaatje) 4/4, 3/4 maat
- vormprincipes: grafisch kunnen lezen van herhaling (pictogrammen)
- spelen/zingen vanuit notatie: grafische notatie
- ontwerpen:hard/zacht toepassen op woorden, eenvoudige ritmische motieven ontwerpen m.b.v. grafische notatie
Compositie en improvisatie
- zingen/spelen: in vrije ruimte van een lied
- componeren: a.d.h.v. bestaande grafische notatie
- ritme-improvisatie: a.d.h.v. thema (eten, herfst, enz.) variëren met woordritmes
- melodie-improvisatie: spelen met boomwhackers/klankstaven pentatonisch
- stemimprovisatie: bij stemvorming improviserend verkennen van klanken en mogelijkheden van de stem
- tekst: zelf bedenken van woordvariaties in een lied
Zingen
- stemvorming: toon overnemen, ademsteun, houding, overnemen dynamiek, verloop van hoog/laag, dik/dun, tempo, legato, staccato, zuiverheid, articulatie
- zingen: 20 liederen (c'-d''): diverse stijlen, landen, talen, toon- en maatsoorten
- vorm: kunnen zingen herhaling, imitatie, voor-/nazingen, call-and-response, bourdon als voor- of tussenspel
- zingen vanuit notatie: verhaalvorm en beeldend, eenvoudige grafische notatie, handzingen
- herkennen, beleven en toepassen van muzikale parameters
- tekstbeleving: kunnen toepassen van emoties in zang door imitatie
Spelen
- instrumentarium: spelen op percussiemateriaal, stokken, darbuka’s, boomwhackers
- begeleiden van lied: d.m.v. woordritme, maat (2/3, 3/4, 4/4), grondtoon van akkoorden
- spelen vanuit notatie: spelen a.d.h.v. grafische notatie, spelen van korte klankvertolkingen van betekenisvolle situaties
- beleving toonduur: hele tot kwart noot en bijbehorende rusten
- tempo: vlug/gewoon/langzaam
- toonhoogte: hoog-midden-laag in klank beleven, beleven van stijging en daling binnen de melodie: glissando/trapjes
- dynamiek: piano/forte, crescendo/decrescendo
- timbre: klankverschillen /-kwaliteiten in verschillende klinkende materialen waarnemen, klank-vertolkingen bij betekenisvolle situaties
- vormeenheid: speelstuk met eenvoudige structuur
- vormprincipes: herhalingen in ritme
- vormtechniek: imitatie, call-and-response, bourdon
Bewegen
- bewegen aan de hand van de muzikale parameters en de begrippen tijd, kracht en ruimte
- tekst illustreren a.d.h.v. bewegingen
- metrum: pulsbeleving stapmaat/bewegingsvormen, woordritme lopen, hele tot kwart noot bewegen
- vormeenheid: bewegingsvormen met eenvoudige structuren
- vormprincipes: herhalingen, contrasten
- vormtechniek: imitatie, voor- en nadans
- ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen, kringspel, bewegingsvormen, bodypercussie, bespelen van instrumenten
- opstelling: groep, kring, rij, vrij in de ruimte
- reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, betekenis en muzikale eigenschappen van een muziekstuk
Luisteren
- luisterhouding: luisteren naar voorgezongen liederen (muziek en tekst), vragen beantwoorden, woorden onthouden
- luisterhouding: luistervermogen innerlijk (rust, aandacht, concentratie) en naar buiten gericht bij zingen/spelen
- luisterhouding: leren luisteren naar elkaar bij spelen/zingen/spreken over muziek
- klankkleur: herkennen en benoemen van kleine percussie-instrumenten en basisinstrumenten
- parameters: herkennen verschil tussen hoog/laag, spanning/ontspanning, hard/zacht, langzaam/snel
- luisteren a.d.h.v. notatie: grafische notatie volgen
- repertoire: luisteren naar muziek uit verschillende landen
- muzikale verhalen: a.d.h.v. stemvorming: verhaal vertellen met oefeningen
Noteren
- muzikale elementen: noteren via de handgebaren en grafische notatie
- muzikale tegenstellingen: hard/zacht, hoog/laag, langzaam/snel, dik/dun
- toonsterkte: hard/zacht herkennen en toepassen (dirigentenspel) a.d.h.v. grafische notatie, crescendo/decrescendo
- toonhoogte: via grafische notatie globaal melodieverloop kunnen volgen
- toonduur: lang, kort, normaal, en bijbehorende rusten herkennen
- maat: het kunnen inschatten van een tijd waarin een ritme/melodie zich afspeelt a.d.h.v. een afbakening/ordening (plaatje), 4/4, 3/4 maat
- vormprincipes: grafisch lezen en vastleggen van herhalingen (pictogrammen en grafische notatie)
- spelen/zingen vanuit notatie: grafische notatie en via kleurkaarten (boomwhacker woorden in kleur)
- ontwerpen: grafische ritmische en melodische motieven ontwerpen, geluiden ordenen
Compositie en improvisatie
- zingen/spelen: in vooraf afgesproken ruimte in lied
- componeren: van korte speelstukjes: a.d.h.v. grafische notatie
- ritme-improvisatie: a.d.h.v. call-and-response, de response laten improviseren
- melodie-improvisatie: spelen met boomwhackers/klankstaven met de drie tonen van een akkoord
- stemimprovisatie: bij stemvorming improviserend verkennen van klanken en mogelijkheden van de stem (emoties in liederen toepassen)
- tekst: zelf bedenken van tekstvariaties in een lied
- klankkleur: improvisaties samenstellen met omgevingsgeluiden
Compositie en improvisatie
- zingen/spelen: in vooraf afgesproken ruimte in lied
- componeren van speelstukjes: a.d.h.v. grafische notatie
- ritme-improvisatie: improviseren binnen lied met percussie
- melodie-improvisatie: spelen met boomwhackers/klankstaven met tonen die voorkomen in het lied
- stemimprovisatie: improviseren met diverse parameters
- tekst: zelf bedenken van tekstvariaties in een lied
- klankkleur: ontwerpen en spelen klankbeelden vanuit muzikale tegenstellingen als hoog/laag, snel/langzaam, hard/zacht, vrolijk/droevige muziek
- vormprincipes: herhaling en contrast bij eigen composities
Noteren
- muzikale elementen: op 1 lijn kunnen vastleggen van korte/lange, hoge/lage, harde/zachte tonen
- toonsterkte: hard/gewoon/zacht herkennen en zelf toepassen aan de hand van notatie op 1 lijn, crescendo/decrescendo
- toonhoogte: kunnen noteren van hoge, lage klanken, melodieverloop kunnen volgen rond 1 lijn
- toonduur: kunnen noteren van korte, normale, lange klanken en rusten
- maat: het kunnen neerleggen van een indeling in gelijke stukken, 4/4, 3/4 maat
- vormprincipes: grafisch lezen en zelf vastleggen van herhalingen en contrasten
- spelen/zingen vanuit notatie: via grafische notatie ritme en melodie noteren op 1 lijn
- ontwerpen: grafische ritmische en melodische motieven ontwerpen, geluiden ordenen vastleggen a.d.h.v. grafische partituur en op 1 lijn
Luisteren
- luisterhouding: luisteren naar voorgezongen liederen (muziek en tekst), vragen beantwoorden, woorden onthouden
- luisterhouding: luistervermogen innerlijk (rust, aandacht, concentratie) en naar buiten gericht bij zingen/spelen
- luisterhouding: leren luisteren naar elkaar bij spelen/zingen/spreken over muziek
- klankkleur: herkennen en benoemen van diverse instrumenten
- parameters: herkennen verschil tussen hoog/laag, spanning/ontspanning, hard/zacht, langzaam/snel, harder/zachter worden
- luisteren a.d.h.v. notatie: grafische notatie zelfstandig en in tweetallen kunnen volgen
- repertoire: luisteren naar muziek uit verschillende perioden en landen: wereldmuziek, mantra, rumba, salsa
- muzikale verhalen: hoorspelen
Bewegen
- bewegen aan de hand van de muzikale parameters: en de begrippen tijd, kracht en ruimte
- tekst: illustreren a.d.h.v. bewegingen
- metrum: woordritme lopen, bewust lopen van maatsoorten, hele tot achtste noot bewegen
- vormeenheid: bewegingsvormen met diverse structuren, couplet/refrein, a-a', a-b, a-b-a
- vormprincipes: herhalingen, contrasten
- vormtechniek: imitatie, voor- en nadans
- ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen, kringspel, bewegingsvormen, bodypercussie, speeltechnieken bij het bespelen van instrumenten
- opstelling: groep, kring, rij, vrij in de ruimte, paren
- reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, betekenis en muzikale eigenschappen van een lied of muziekstuk
Spelen
- instrumentarium: spelen op percussiemateriaal, stokken, darbuka’s, boomwhackers, gebruiksvoorwerpen
- begeleiden van lied: d.m.v. maat (2/4, 3/4, 4/4, 6/8), wisselbas, eenvoudige baslijn, akkoorden
- spelen vanuit notatie: spelen a.d.h.v. grafische notatie en notatie op 1 lijn
- beleving toonduur: hele noot tot achtste noot en bijbehorende rusten
- tempo: vlug/gewoon/langzaam, versnellen/vertragen
- toonhoogte: hoog-midden-laag, hoger-lager: op lijn aangeven, beleven van stijging en daling binnen de melodie: trapjes
- dynamiek: piano/forte, crescendo/decrescendo zelf kunnen toepassen (dirigentenspel)
- timbre: klankverschillen/-kwaliteiten waarnemen in instrumenten
- vormeenheid: speelstuk met eenvoudige structuur, couplet/refrein, a-a', a-b, a-b-a
- vormprincipes: herhalingen in ritme en melodie
- vormtechniek: imitatie, call-and-response, voor- en naspel, bourdon, ostinaat
Zingen
- zingen: 20 liederen (b-d''): diverse stijlen, landen, talen, toon- en maatsoorten
- stemvorming: toon overnemen, ademsteun, houding, overnemen dynamiek, verloop van hoog/laag, dik/dun, tempo, legato, staccato, zuiverheid, articulatie, zelfstandig zingen
- vorm: kunnen zingen herhaling, imitatie, voor-/nazingen, call-and-response, ostinaat als voor- of tussenspel, spreekteksten
- zingen vanuit notatie: verhaalvorm en beeldend, eenvoudige grafische notatie, handzingen
- herkennen, beleven en toepassen van muzikale parameters: metrum: accenten op de juiste plaats
- tekstbeleving: kunnen toepassen van expressie in zang door imitatie, spreken van liedteksten met diverse parameters en emoties, ook solo
Compositie en improvisatie
- zingen/spelen: ritme-improvisatie in de vooraf afgesproken ruimte in lied
- componeren van speelstukjes: a.d.h.v. traditionele notatie
- ritme-improvisatie: het maken van ritmische motieven en het zelf improviseren hiervan (4/4 maat)
- melodie-improvisatie: het instrumentaal improviserend begeleiden van het liedrepertoire, geordend, bv. met drieklanken uit een akkoord
- stemimprovisatie: experimenteren met verschillende klankkleuren van de stem
- tekst: zelf teksten maken op bestaande melodie
- klankkleur: experimenteren met verschillende klankkleuren van instrumenten
- vormprincipes: improviserend toepassen van herhaling, contrast en variatie.
- vormeenheid: invullen van een muzikale zin/(ritmisch) motief binnen een lied
Noteren
- muzikale elementen: op 5 lijnen kunnen vastleggen van korte/lange, hoge/lage, harde/zachte tonen
- toonsterkte: dynamiek herkennen en toepassen a.d.h.v. traditionele notatie: p tot f, crescendo/decrescendo
- toonhoogte: kunnen noteren en volgen van een melodie op de traditionele notenbalk
- toonduur: beleven, herkennen van toonduur en de traditionele notatie hiervan toepassen: hele t/m achtste noot en bijbehorende rusten, samengaand met leren van breuken bij rekenen
- maat: zetten van maatstrepen (4/4)
- vormprincipes: herhaling, contrast en variatie kunnen vastleggen
- spelen/zingen vanuit notatie: grafische notatie omzetten naar traditionele notatie (notenbalk 5 lijnen)
- ontwerpen: ritmische en melodische motieven noteren; 12-matencompositie: toonhoogte, toonduur, toonsterkte
Luisteren
- luisterhouding: luisteren naar voorgezongen liederen (muziek en tekst), vragen beantwoorden, woorden onthouden
- luisterhouding: luistervermogen innerlijk (rust, aandacht, concentratie) en naar buiten gericht bij zingen/spelen
- luisterhouding: eren luisteren naar elkaar bij spelen/zingen/spreken over muziek
- klankkleur: orkest: het orkestwezen en de dirigent; herkennen en benoemen van diverse instrumenten uit het symfonieorkest
- parameters: herkennen verschil tussen hoog/laag, spanning/ontspanning, hard/zacht, langzaam/snel, harder/zachter worden
- luisteren a.d.h.v. notatie: traditionele notatie volgen, herkennen van ritmische motieven
- repertoire: luisteren naar muziek uit verschillende perioden en landen: Nederland, Balkan, wals, raga, Bollywood
- muzikale verhalen: anekdotes
- vorm: luisteren naar en herkennen van vormprincipes, vormeenheden en vormtechnieken met herhaling, contrast en variatie
Bewegen
- bewegen a.d.h.v. muzikale parameters: betekenisvolle situaties en de begrippen tijd, kracht en ruimte
- tekst: omzetten naar beweging
- metrum: het bewegen op twee-, drie- en zesdelige maatsoorten, beleven van hele tot achtste noot en bijbehorende rusten, accenten
- vormeenheid: bewegingsvormen met diverse structuren, couplet/refrein, a-a', a-b, a-b-a,
- vormprincipes: herhalingen, contrasten, variaties
- vormtechniek: imitatie, voor- en nadans, echo
- ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen, kringspel, bewegingsvormen, bodypercussie, speeltechnieken bij het bespelen van instrumenten
- opstelling: groep, kring, rij, variaties in opstelling, paren
- reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, expressie, verbeeldingsvermogen
Spelen
- instrumentarium: diverse speeltechnieken beheersen, percussiemateriaal, stokken, darbuka’s, boomwhackers, snaarinstrumenten (gitaar/piano)
- begeleiden van lied: d.m.v. maat (2/4, 3/4, 4/4, 6/8), wisselbas, baslijn, akkoorden, ritmische patronen, ostinaat.
- spelen vanuit notatie: spelen van ritmische motieven uit liederen (a.d.h.v. ritmekaarten), ook vanuit ritmetaal, op 5 lijnen
- beleving/toepassing van toonduur: hele noot tot achtste noot en bijbehorende rusten
- metrum: accenten
- harmonie: majeur/mineur
- dynamiek: piano/forte, crescendo/decrescendo, dirigentenspel
- timbre: afstemming van klankverschillen/-kwaliteiten t.o.v. liedmateriaal
- vormeenheid: speelstukken met complexere structuren: couplet/refrein, a-a', a-b, a-b-a,
- vormprincipes: herhalingen, contrasten en variaties
- vormtechniek: imitatie, call-and-response, voor- en naspel, bourdon, ostinaat, ritmisch echospel, ritmische canon
Zingen
- zingen:20 liederen (a-d''): diverse stijlen, landen, talen, toon- en maatsoorten
- stemvorming: toon zelfstandig overnemen, ademsteun, houding, overnemen dynamiek, verloop van hoog/laag, dik/dun, tempo, legato, staccato, zuiverheid, articulatie, zelfstandig zingen, neuriën, resonere
- vorm: kunnen zingen herhaling, imitatie, voor-na zingen, call-and-response, ostinaat als voor- of tussenspel, spreekteksten, contrast, tweestemmige canon, wisselzang
- zingen vanuit notatie: het zingen van korte melodische motieven van eenvoudig traditioneel notenschrift
- beleven en toepassen van muzikale parameters: metrum: opmaat, harmonie: zingen in majeur en mineur, grondtoon
- tekstbeleving: kunnen toepassen van expressie in zang door imitatie, behandelen liedteksten
- zingen en spelen: zingen van liederen begeleid met bodypercussie en/of (percussie-)instrumenten
Compositie en improvisatie
- zingen/spelen: melodie-improvisatie in de vooraf afgesproken ruimte in lied
- componeren van 12-matencompositie: toonhoogte, toonduur, toonsterkte
- ritme-improvisatie: spelen van eigen ritmische motieven, het ritmisch begeleiden van het liedrepertoire, ook improviserend, het improviseren van ritmes in verschillende maatsoorten: 4/4, 3/4
- melodie-improvisatie: spelen van eigen melodische motieven, improviserend melodisch begeleiden van het liedrepertoire, ook improviserend in verschillende maatsoorten en toonsoorten
- stemimprovisatie: personages, stemmingen, klankkleuren kunnen nabootsen met de stem
- tekst: zelf teksten maken op eigen melodie: muziekverhaal/hoorspel maken a.d.h.v. teksten
- klankkleur: experimenteren met verschillende klankkleuren van instrumenten en omgevingsgeluiden
- vormeenheid: invullen van een muzikale zin/(melodisch) motief binnen een lied
Noteren
- muzikale elementen: traditioneel vastleggen van korte/lange, hoge/lage, harde/zachte tonen met verschillende overgangen
- toonsterkte: extremen kunnen toepassen: pp tot ff, crescendo/decrescendo
- toonhoogte: herkennen/herinneren/weergeven (muziekdictee) van eenvoudige melodieën, herkennen majeur/mineur
- toonduur: toonduur beleven, herkennen en de traditionele notatie hiervan toepassen: hele t/m achtste noot en bijbehorende rusten, zetten van maatstrepen
- maat: zetten van maatstrepen (4/4, 3/4)
- vormprincipes: herhaling, contrast en variatie kunnen vastleggen
- vormeenheid: motief en thema kunnen vastleggen
- spelen/zingen vanuit notatie: lezen en spelen van traditionele notatie (notenbalk 5 lijnen) samengaand met leren van breuken bij rekenen
- ontwerpen: traditioneel ritmische en melodische motieven kunnen noteren, g-sleutel, notenbalk
Luisteren
- luisterhouding: luisteren naar voorgezongen liederen (muziek en tekst), woorden onthouden, vragen beantwoorden.
- luisterhouding: luistervermogen innerlijk (rust, aandacht, concentratie) en naar buiten gericht bij zingen/spelen
- luisterhouding: eren luisteren naar elkaar bij spelen/zingen/spreken over muziek
- klankkleur: orkest: het orkestwezen en de dirigent; herkennen en benoemen van diverse instrumenten uit het symfonieorkest
- parameters: herkennen verschil tussen hoog/laag, spanning/ontspanning, hard/zacht, langzaam/snel, harder/zachter worden, kunnen onderscheiden van majeur/mineur, syncopen en accenten
- luisteren a.d.h.v. notatie: traditionele notatie volgen, herkennen van melodische en ritmische motieven
- repertoire: luisteren naar muziek uit verschillende perioden en landen: de Weense Klassieken (Mozart, Beetjhoven, Hayden), musical, reggae, Zuid-Amerika
- muzikale verhalen: korte biografische schetsen van muzikale wonderkinderen, componisten, muzikanten
- vorm: luisteren naar en herkennen van vormprincipes, vormeenheden en vormtechnieken met herhaling, contrast en variatie, motief en muzikaal thema
- praten over muziek: beschrijven a.d.h.v. luisteropdrachten, reflecteren op eigen spel en zang
Bewegen
- bewegen aan de hand van de muzikale parameters: betekenisvolle situaties/emoties en de begrippen tijd, kracht en ruimte
- tekst: omzetten naar beweging
- metrum: het bewegen op van de twee-, drie- en zesdelige maatsoorten, beleven van hele tot achtste noot en bijbehorende rusten, accenten en syncopen
- vormeenheid: bewegingsvormen met complexere structuren: motieven, thema’s, muzikale zinnen, couplet/refrein, bridge a-a', a-b, a-b-a, a-a-b-a
- vormprincipes: herhalingen, contrasten, variaties
- vormtechniek: imitatie, voor- en nadans, echo, ostinaat
- ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen, kringspel, bewegingsvormen, bodypercussie, speeltechnieken bij het bespelen van instrumenten
- opstelling: groep, kring, rij, variaties in opstelling, paren
- reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, expressie, verbeeldingsvermogen, betekenis en muzikale eigenschappen van een lied en muziekstuk
- presentatiedansen: in diverse stijlen
Spelen
- instrumentarium: diverse speeltechnieken beheersen, percussiemateriaal, stokken, darbuka’s, boomwhackers, snaarinstrumenten (gitaar/piano)
- begeleiden van lied: d.m.v. maat (2/4, 3/4, 4/4, 6/8), wisselbas, baslijn, akkoorden, ritmische patronen, ostinaat, melodische motieven
- spelen vanuit notatie: spelen van melodische motieven uit liederen (a.d.h.v. ritmekaarten) op 5 lijnen
- beleving/toepassing van toonduur: spelen van hele noot tot zestiende noot en bijbehorende rusten
- metrum: accenten en syncopen
- harmonie: majeur/mineur, drieklank: groot/klein
- dynamiek: piano /forte, crescendo/decrescendo, pp-ff
- timbre: afstemming van klankverschillen/-kwaliteiten t.o.v. liedmateriaal
- vormeenheid: speelstuk met complexere structuren: motieven, thema’s, muzikale zinnen, couplet/refrein, bridge a-a', a-b, a-b-a, a-a-b-a
- vormprincipes: herhalingen, contrasten en variaties
- vormtechniek: imitatie, call-and-response, voor- en naspel, bourdon, ostinaat, melodisch echospel, ritmische canon
- ritmefiguren: groepen van 4 zestiende noten, achtste en 2 zestiende, etc. herkennen
Zingen
- zingen: 20 liederen (a-e''): diverse stijlen, landen, talen, toon- en maatsoorten
- stemvorming: toon zelfstandig overnemen, ademsteun, zelfstandig een goede houding aannemen, overnemen dynamiek, verloop van hoog/laag, dik/dun, tempo, legato, staccato, zuiverheid, articulatie, zelfst
- vorm: ostinaat als voor- of tussenspel, spreekteksten, contrast, wisselzang, twee- en driestemmige canon, duet, echo, call-and-response, tweestemmige liederen
- zingen vanuit notatie: het zingen van eenvoudige melodische motieven van traditioneel notenschrift
- beleven en toepassen van muzikale parameters: harmonie: ervaren van en zingen in majeur en mineur
- tekstbeleving: kunnen toepassen van expressie in zang, behandelen liedteksten
- zingen en spelen: zingen van liederen begeleid met body-percussie en/of (percussie-)instrumenten, boomwhackers
Compositie en improvisatie
- zingen/spelen: solo-improvisatie in de vooraf afgesproken ruimte in lied
- componeren van een motief of riff
- ritme-improvisatie: ritmesolo in verschillende maatsoorten, spelen van eigen ritmische motieven, het ritmisch begeleiden van het liedrepertoire, ook improviserend, het improviseren van ritmes in versc
- melodie-improvisatie: eigen melodieën ontwerpen, improviserend melodisch begeleiden van het liedrepertoire, ook improviserend in verschillende maatsoorten en toonsoorten
- stemimprovisatie: zelf een melodie invullen gedurende één maat
- tekst: eigen lied, couplet/refrein, tekst en melodie, eigen rap, jabbertalk-improvisatie op eigen ritme-beatbox
- klankkleur: experimenteren met verschillende klankkleuren van stem, instrumenten en omgevingsgeluiden
- vorm: ontwerpen a.d.h.v. vormeenheden en vormprincipes
Noteren
- muzikale elementen: traditioneel vastleggen van korte/lange, hoge/lage, harde/zachte tonen met verschillende overgangen en maten
- toonsterkte: kunnen herkennen en noteren: pp tot ff, crescendo/decrescendo, fade in/fade out
- toonhoogte: herkennen/herinneren/weergeven (muziekdictee) van eenvoudige melodieën; notenbalk, notennamen in g- en f-sleutel, meerstemmigheid, herkennen majeur/mineur
- toonduur: beleven, herkennen en de traditionele notatie hiervan toepassen: hele t/m zestiende noot en bijbehorende rusten, zetten van maatstrepen, fermate
- maat: zetten van maatstrepen (4/4, 3/4, 2/2, 6/8)
- vormprincipes: herhaling, contrast en variatie kunnen vastleggen
- vormeenheid: ritmische en melodische motieven, thema’s
- vormtechniek: imitatie, ostinaat
- spelen/zingen vanuit notatie: traditioneel lezen en vastleggen van zowel toonhoogte als toonduur
- ontwerpen: speelstuk noteren: herhalingen, contrasten, motieven, thema’s; eigen ritme noteren
Luisteren
- luisterhouding: luisteren naar luisteropdrachten a.d.h.v. muziekfragmenten van componisten: diverse stijlen, landen, maatschappelijke situaties, thema’s
- luisterhouding: luistervermogen innerlijk (rust, aandacht, concentratie) en naar buiten gericht bij zingen/spelen
- luisterhouding: leren luisteren naar elkaar bij spelen/zingen/spreken over muziek
- klankkleur: op gehoor kunnen zingen van een zuivere toon, orkest: het orkestwezen en de dirigent; herkennen en benoemen van diverse instrumenten uit het symfonieorkest
- parameters: herkennen verschil tussen hoog/laag, spanning/ontspanning, hard/zacht, langzaam/snel, harder/zachter worden, dik/dun, kunnen onderscheiden van majeur/mineur, syncopen en accenten, consonan
- luisteren a.d.h.v. notatie: traditionele notatie volgen, herkennen en noteren van melodische en ritmische motieven, intervallen kunnen horen: verschil tussen tonen, kunnen herkennen van regelmatige en
- repertoire: luisteren naar muziek uit verschillende perioden en landen: componositen: 20e eeuw, blues, jazz, folk, ska, China
- muzikale verhalen: componisten uit de 20e eeuw: biografische schetsen van componisten en anekdotes vanuit de muziekgeschiedenis
- vorm: luisteren naar en analyseren van vormprincipes, vormeenheden en vormtechnieken, met herhaling, contrast en variatie, motief en muzikaal thema, compositievormen herkennen als: canon, rondo, duet,
- praten over muziek: beschrijven a.d.h.v. luisteropdrachten en eigen beleving, reflecteren op eigen en elkaars spel en zang
Bewegen
- bewegen a.d.h.v. muzikale parameters: betekenisvolle situaties/emoties/personages en de begrippen tijd, kracht en ruimte
- tekst: omzetten naar beweging, bewegen op liedteksten/spreekteksten
- metrum: het beleven van de twee-, drie- en zesdelige maatsoorten, beleven van hele tot zestiende noot en bijbehorende rusten, accenten en syncopen
- vormeenheid: bewegingsvormen met complexere structuren: motieven, thema’s, muzikale zinnen, couplet/refrein, bridge, voorspel, a-a',a-b, a-b-a, a-a-b-a
- vormprincipes: herhalingen, contrasten, variaties
- vormtechniek: imitatie, voor- en nadans, echo, ostinaat, canon
- ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen, kringspel, bewegingsvormen, bodypercussie, speeltechnieken bij het bespelen van instrumenten
- opstelling: groep, kring, rij, variaties in opstelling, paren, zelf ontwerpen opstelling
- reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, expressie, verbeeldingsvermogen, betekenis en muzikale eigenschappen van een lied en muziekstuk
- presentatiedansen in diverse stijlen
Spelen
- instrumentarium: gecombineerde speeltechnieken beheersen, percussiemateriaal, stokken, darbuka’s, boomwhackers, snaarinstrumenten (gitaar/piano)
- begeleiden van lied: d.m.v. maat (2/4, 3/4, 4/4, 6/8, 7/8), wisselbas, baslijn, akkoorden, ritmische patronen, ostinaat, melodische motieven, tweede stem
- spelen vanuit notatie: spelen van ritmische en melodische speelstukken (op gehoor en van traditionele notatie), ritmische en molodische tweestemmige speelstukken
- beleving/toepassing van toonduur: spelen van de hele noot tot zestiende noot en bijbehorende rusten
- metrum: accenten en syncopen
- harmonie: consonant en dissonant in samenklank spelen
- dynamiek: piano/forte, crescendo/decrescendo, pp-fff, fade in/fade out
- timbre: het bewust kunnen inzetten van instrumenten/klanken bij bepaalde stemmingen
- vormeenheid: speelstuk met complexere structuren, motieven, thema’s, muzikale zinnen, couplet/refrein, bridge, voorspel (a-b, a-b-a, a-a-b-a). Ritmische en melodische tweestemmige speelstukken, duet s
- vormprincipes: herhalingen, contrasten en variaties
- vormtechniek: imitatie, call-and-response, voor- en naspel, bourdon, ostinaat, melodisch en ritmisch echospel, canon
- ritmefiguren: groepen van 4 zestiende noten, achtste en 2 zestiende, etc. beheersen en herkennen, gepunteerd ritme
Zingen
- zingen van 20 liederen (g-e''): diverse stijlen, landen, talen, toon- en maatsoorten
- stemvorming: toon zelfstandig kunnen overnemen, ademsteun, zelfstandig een goede houding aannemen, overnemen dynamiek, verloop hoog/laag, dik/dun, tempo, legato, staccato, zuiverheid, articulatie, zel
- vorm: ostinaat als voor- of tussenspel, contrast, wisselzang, spreekteksten, duet, echo, tweestemmige liederen, variaties, twee-, drie-, vierstemmige canon, rap
- zingen vanuit notatie: het zingen van melodieën in verschillende maat- en toonsoorten van traditioneel notenschrift
- beleven en toepassen van muzikale parameters: harmonie: zingen van intervallen, consonant en dissonant zingen
- tekstbeleving: kunnen toepassen van expressie in zang en raps, behandelen liedteksten
- zingen en spelen: zingen van liederen begeleid met bodypercussie en/of (percussie-)instrumenten, boomwhackers
- aandacht voor uitvoeringskwaliteiten: in een groep
Compositie en improvisatie
- zingen/spelen: solo-improvisatie in de vooraf afgesproken ruimte in lied
- componeren van een speelstuk/lied met tekst
- ritme-improvisatie
- stemimprovisatie: jabbertalk improviserend kunnen toepassen
- tekst: eigen lied, couplet/refrein, tekst en melodie, eigen rap, jabbertalk-improvisatie op eigen ritme-beatbox
- klankkleur: experimenteren met verschillende klankkleuren van stem, instrumenten en omgevingsgeluiden
- vorm: speelstuk ontwerpen a.d.h.v. vormeenheden, vormprincipes en vormtechnieken
Noteren
- muzikale elementen: traditioneel vastleggen van korte/lange, hoge/lage, harde/zachte tonen met verschillende overgangen, maten
- toonsterkte: kunnen herkennen en noteren: pp tot ff, crescendo/decrescendo, fade in/fade out
- toonhoogte: herkennen/herinneren/weergeven (muziekdictee) van eenvoudige melodieën; notenbalk, notennamen in g- en f-sleutel, meerstemmigheid, herkennen majeur/mineur
- toonduur: beleven, herkennen en de traditionele notatie hiervan toepassen: hele t/m zestiende noot en bijbehorende rusten, zetten van maatstrepen, fermate
- maat: zetten van maatstrepen (4/4, 3/4, 2/2, 6/8)
- vormprincipes: herhaling, contrast en variatie
- vormeenheid: kunnen vastleggen ritmische en melodische motieven, thema's
- vormtechniek: imitatie, ostinaat
- spelen/zingen vanuit notatie: traditioneel lezen en vastleggen van zowel toonhoogte als toonduur
- ontwerpen: speelstuk noteren: herhalingen, contrasten, motieven, thema's; eigen ritme noteren
Luisteren
- luisterhouding: luisteren naar luisteropdrachten a.d.h.v. muziekfragmenten van componisten: diverse stijlen, landen, maatschappelijke situaties, thema’s
- luisterhouding: luistervermogen innerlijk (rust, aandacht, concentratie) en naar buiten gericht bij zingen/spelen
- luisterhouding: leren luisteren naar elkaar bij spelen/zingen/spreken over muziek
- klankkleur: op gehoor kunnen zingen van een zuivere toon, orkest: het orkestwezen en de dirigent; herkennen en benoemen van diverse instrumenten uit het symfonieorkest
- parameters: herkennen verschil tussen hoog en laag, spanning en ontspanning, hard en zacht, langzaam en snel, harder en zachter worden, dik en dun, kunnen onderscheiden van majeur en mineur, syncopen
- luisteren a.d.h.v. notatie: traditionele notatie volgen, herkennen en noteren van melodische en ritmische motieven, intervallen kunnen horen: verschil tussen tonen.
- repertoire: luisteren naar muziek uit verschillende perioden en landen: romantiek, opera, Afrika, Mongolië, Asutralië
- muzikale verhalen: korte biografische schetsen schetsen van muzikale wonderkinderen, componisten, muzikanten
- vorm: luisteren naar en analyseren van vormprincipes, vormeenheden en vormtechnieken met herhaling, contrast en variatie, motief en muzikaal thema, compositievormen herkennen als: canon, rondo, duet e
- praten over muziek: beschrijven a.d.h.v. luisteropdrachten en eigen beleving, reflecteren op eigen en elkaars spel en zang
Bewegen
- bewegen a.d.h.v. muzikale parameters: betekenisvolle situaties/emoties/personages en de begrippen tijd, kracht en ruimte
- tekst: omzetten naar beweging, bewegen op teksten/gedichten
- metrum: het beleven van de twee-, drie- en zesdelige en onregelmatige maatsoorten, beleven van hele tot zestiende noot en bijbehorende rusten, accenten en syncopen
- vormeenheid: bewegingsvormen met complexere structuren: motieven, thema’s, muzikale zinnen, couplet/refrein, bridge, voor- en naspel, a-a', a-b, a-b-a, a-a-b-a
- vormprincipes: herhalingen, contrasten, variaties
- vormtechniek: imitatie, voor- en na-dans, ostinaat, canon
- ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen, kringspel, bewegingsvormen, bodypercussie, speeltechnieken bij het bespelen van instrumenten
- opstelling: groep, kring, rij, variaties in opstelling, paren, zelf ontwerpen opstelling
- reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, expressie verbeeldingsvermogen, betekenis en muzikale eigenschappen van een lied en muziekstuk
- presentatiedansen: in diverse stijlen
- bewegingsvormenen in de eindmusical: zelf bewegingen ontwerpen a.d.h.v. tekst, melodie of ritme
Spelen
- instrumentarium: gecombineerde speeltechnieken beheersen, percussiemateriaal, stokken, darbuka’s, boomwhackers, snaarinstrumenten (gitaar/piano)
- begeleiden van lied: d.m.v. maat (2/4, 3/4, 4/4, 6/8, 7/8), wisselbas, baslijn, (gebroken) akkoorden, ritmischew patronen, ostinaat, melodische motieven tweede stem, tegenstem, ritmische en melodische
- spelen vanuit notatie: van blad kunnen spelen, zowel ritmisch als melodisch
- beleving en toepassing van toonduur: spelen van hele noot tot zestiende noot en bijbehorende rusten
- metrum: accenten en syncopen
- harmonie: consonant en dissonant in samenklank spelen
- dynamiek: toepassen van dynamische variaties in speelstuk of begeleiding
- timbre: het bewust individueel kunnen inzetten van instrumenten/klanken bij bepaalde stemmingen
- vormeenheid: speelstuk met complexere structuren: motieven, thema’s, muzikale zinnen, couplet/refrein, bridge, voor- en naspel a-a', a-b, a-b-a, a-a-b-a. Ritmische en melodische tweestemmige speelstuk
- vormprincipes: herhalingen, contrasten en variaties
- vormtechniek: imitatie, call-and-response, voor- en naspel, bourdon, ostinaat, melodisch en ritmisch echospel, canon, solo
- ritmefiguren: groepen van 4 zestiende noten, achtste en 2 zestiende, etc. beheersen, herkennen, gepunteerd ritme
Zingen
- zingen: 20 liederen (g-f''): diverse stijlen, landen, talen, toon- en maatsoorten
- stemvorming: toon zelfstandig overnemen, ademsteun, zelfstandig een goede houding aannemen, dynamiek, verloop van hoog/laag, dik/dun, tempo, legato, staccato, zuiverheid, articulatie, zelfstandig zing
- vorm: duet, echo, tweestemmige liederen, variaties, twee-, drie-, vierstemmige canon, rap, solo, eindmusical
- zingen vanuit notatie: het zingen van melodieën in verschillende maat- en toonsoorten van traditioneel notenschrift
- beleven en toepassen van muzikale parameters: harmonie: zingen van intervallen, consonant en dissonant zingen
- tekstbeleving: kunnen toepassen van expressie in zang, spreekteksten, raps, behandelen liedteksten
- zingen en spelen: zingen van liederen begeleid met bodypercussie en/of (percussie-)instrumenten, boomwhackers
- aandacht voor uitvoeringskwaliteiten: solo en musical
Algemeen
- Startgesprekken en instructie
- Praatgelegenheid geven
- Aandacht voor context
- Interactie stimuleren
- Taalsteun
- Nagesprekken en evaluaties
Voor muziek
- Luisteren
- Klankbewustzijn en articulatie
- Stemgebruik en articulatie
- Ritme en frasering
- Ervaringen met muziek
- Vaktaal van muziek
- Liedteksten
Tijd
- Oefenen met de indeling van het jaar in maanden, weken en dagen
- Oefenen van de volgorde van de maanden van het jaar
- Verkennen van het verstrijken van tijd door delen van een verhaal met plaatjes in de goede volgorde te leggen
- Betekenis geven aan de bewerkingen optellen en aftrekken aan de hand van concrete situaties waarin sprake is van ‘erbij’ en ‘eraf’
- Ontdekken van patronen
- Ontwikkeling van tijdsbesef
Vormen
- Eigenschappen van vormen onderzoeken
- Ontwikkelen van meetkundig taalgebruik
- Ontdekken en voortzetten van patronen
Schattend rekenen
- Betekenis geven aan de bewerkingen optellen en aftrekken aan de hand van concrete situaties waarin sprake is van 'erbij' en 'eraf'
- Schattend leren rekenen
- Optellen en aftrekken per 1, 2 en 3
- Breuken, hun structuur en relaties: half en kwart a.d.h.v. concrete situaties
- Schattend leren rekenen en begrippen ‘meer' en 'minder’
Positioneren getallenlijn
- Verkennen van de ankergetallen
- Verkennen van even en oneven getallen
- Positionering van getallen in de tel-rij en verkennen van ankergetallen
- Aantallen tellen
- Automatiseren in sommen tot 10
Optellen tot 100
- Naar getallen kunnen springen met sprongen van 10 en stappen van 1
- Vanaf een getal op de getallenlijn kunnen doorspringen naar 100
- Hoeveelheden en getallen tot 100 structureren in tientallen en eenheden
Geld
- Samenstellen van bedragen met munten tot 1 euro
- Gepast betalen op verschillende manieren
- Kennismaken en benoemen van de munten van ons geldstelsel
Gewicht
- Bewustwording dat gewicht niet perse samenhangt met de grootte: wat lijkt zwaarder maar is lichter
- Introductie van de kilogram als standaardmaat voor gewicht
- Problemen in verband met optellen en aftrekken oplossen
- Ontdekken van patronen
- Ontdekken en voortzetten van patronen
Vermenigvuldigen
- Automatiseren van de tafels
- Automatiseren van de tafel van 1 t/m 5 en 10
- Automatiseren van de tafels van 2 t/m 5
- Oefening van de van de tafel van 4
Compositie en improvisatie
- zingen/spelen: solo-improvisatie in de ruimte van een lied, ook in een blues (vast afgesproken schema)
- componeren: voor- en naspel in een speelstuk/lied, zelf een poplied/schoollied componeren, zelf een riff/solo componeren: akkoorden en tekst
- ritme-improvisatie: ritmesolo in speelstukken en liederen, voor- en naspel
- melodie-improvisatie: improviseren van een melodie in vast akkoordenschema (blues)
- stemimprovisatie: het leren improviseren aansluitend bij een muziekstijl
- tekst: tekst maken schoollied, vervangen/aanpassen bestaande teksten, schrijven van teksten op een bestaande melodie, vertalen van teksten
- klankkleur: experimenteren met de stem, instrumenten
- vorm: liederen en speelstukken in vorm aanpassen/kunnen transformeren
Noteren
- akkoordenleer: A, Am, C, D, Dm, E, Em, F, G, majeur en mineur
- toonsterkte: kunnen noteren van dynamische variaties in speelstuk of lied: ppp tot fff, crescendo/decrescendo, fade in/fade out
- toonhoogte: notennamen met kruis/mol, meerstemmigheid, zelfstandig een melodie/solo kunnen noteren
- toonduur: toonduurverhoudingen met zestiende, achtste, kwart, halve en hele noot, en punt; maatverhoudingen
- maat: versterken van het maatgevoel, accenten, eigen verantwoordelijkheid hiervoor nemen, het kunnen zetten van maatstrepen (4/4, 3/4, 2/2, 6/8, 5/4, 7/8)
- vormprincipes: noteren/kunnen vastleggen van bepaalde vormen binnen speelstukken/liederen
- spelen/zingen vanuit notatie: zelfstandig traditioneel lezen en vastleggen van zowel toonhoogte als toonduur, harmonisch en melodisch (akkoorden en solo’s)
- ontwerpen: liederen en speelstukken kunnen ontwerpen a.d.h.v. tekst en akkoorden en korte riffs/solo’s in melodie
Luisteren
- luisterhouding: luisteren naar elkaar, tijdens het voorspelen en oefenen: geduld op kunnen brengen
- luisterhouding: luistervermogen innerlijk (rust, aandacht, concentratie) en naar buiten gericht bij zingen/spelen
- klankkleur: het herkennen van instrumenten uit de band op basis van klankkleur, het bewust kunnen inzetten van deze instrumenten op basis van het karakter van een lied
- parameters: herkennen verschil tussen hoog/laag, spanning/ontspanning, hard/zacht, langzaam/snel, harder/zachter worden, dik/dun, kunnen onderscheiden van majeur/mineur, consonant/ dissonant (akkoorde
- luisteren a.d.h.v. notatie: traditionele notatie kunnen volgen, herkennen en noteren van melodische en ritmische solo’s binnen de Talentband
- repertoire: luisteren naar de originele muziek/opname als voorbeeld/inspiratie
- muzikale verhalen: korte verhalen over de achtergrond van componisten, artiesten en/of liederen
- vorm: luisteren en analyseren van vormen binnen de speelstukken en liederen van de Talentband, compositievormen herkennen
- praten over muziek: welke vorm hanteren, instrumenten, wat past erbij qua tempo, beweging e.d., reflecteren op eigen spel en zang
Bewegen
- bewegen bij muzikale aspecten: van betekenisvolle situaties bij liederen en speelstukken (functioneel), ook met bijbehorende parameters
- tekst: bewegen/handelingen/expressie kunnen toepassen bij liedteksten
- metrum: het kunnen meebewegen tijdens het spelen op twee-, drie- en zesdelige en onregelmatige maatsoorten, accenten en syncopen
- ontwikkelen grove/fijne motoriek: bij speelliederen en speeltechnieken bij het bespelen van instrumenten
- opstelling: zelf nadenken over de opstelling bij een presentatie
- reageren: met bewegingen n.a.v. tekst, expressie, verbeeldingsvermogen, betekenis en muzikale eigenschappen van een lied en muziekstuk
- presentaties: bewegen bij presentaties (tekst kracht bij zetten d.m.v. beweging)
Spelen
- instrumentarium: spelen van diverse instrumenten binnen de band, speeltechnieken beheersen, percussiemateriaal (evt. drums) snaarinstrumenten (gitaar/piano), zang, evt. ander instrumentarium als basgi
- begeleiden van lied: uitvoeren min. 10 speelstukken, het instrumentaal begeleiden van het liedrepertoire en speelstukken
- spelen vanuit notatie: van blad kunnen spelen, zowel harmonisch (akkoorden), ritmisch en melodisch
- beleving/toepassing van toonduur: spelen van hele noot tot zestiende noot en bijbehorende rusten
- metrum: diverse tempi in liederen kunnen toepassen, ook versnellingen en vertragingen binnen een lied
- harmonie: verschil kunnen spelen majeur/mineur, consonant/dissonant, theoretisch begrip van modulatie
- dynamiek: zelfstandig kunnen toepassen van dynamische variaties in speelstuk of begeleiding
- timbre: het bewust individueel kunnen inzetten van instrumenten/klanken bij bepaalde liederen (zelf instrumentarium bij lied uitzoeken)
- vormeenheid: speelstuk met complexere structuren: motieven, thema’s, muzikale zinnen, couplet/refrein, bridge, voor- en naspel, a-a', a-b, a-b-a, a-a-b-a
- vormprincipes: herhalingen, contrasten en variaties
- vormtechniek: imitatie call-and-response, canon, soleren
- ritmefiguren: groepen van 4 zestiende noten, achtste en 2 zestiende noten, etc. beheersen, herkennen, gepunteerd ritme
Zingen
- zingen: minimaal 10 liederen meezingen tijdens het spelen
- stemvorming: toon zelfstandig overnemen, ademsteun, zelfstandig een goede houding aannemen, dynamiek, verloop van hoog/laag, dik/dun, legato, staccato, zuiverheid, articulatie, zelfstandig zingen, neu
- vorm: tweestemmige liederen, variaties, canon, rap
- zingen vanuit notatie: het zingen van melodieën in verschillende maatsoorten (ook onregelmatig) en toonsoorten van traditioneel notenschrift
- beleven en toepassen van muzikale parameters: harmonie: zingen van intervallen, consonant en dissonant zingen
- tekstbeleving: kunnen toepassen van expressie in zang, spreekteksten, raps, behandelen van liedteksten
- zingen en spelen: zingen van liederen begeleid met instrumenten (piano, gitaar, percussie, etc.)
- aandacht voor uitvoeringskwaliteiten: met de groep en solo, podiumpresentatie